PSALM 35
Psalm 35
Informatie en bladmuziek over Psalm 35
Zingt een Psalm 1
Bout, Bram, Knevel. Andre, ...Zingt een Psalm 1<\9 bewerkingen over de psalmen van de organisten: Martin Weststrate - Psalm 8Te..
€ 17,50
9 Psalmen - Dick Sanderman
Sanderman, Dick9 Psalmen van Dick Sanderman Inhoud:Psalm 1Psalm 35Psalm 38Psalm 81Psalm 107Psalm 116Psalm 137Psalm..
€ 11,95
Koraalvoorspelen 1 - Johan van Dommele
Dommele, Johan vanKoraalvoorspelen van Johan van DommeleInhoud: Psalm 2, 6, 12, 15, 27, 35, 46, 52, 57, 67 (3..
€ 13,95
Psalmen 2 - Chris Haalboom
Haalboom, Chr.Psalmen 2 van Chris Haalboom25 Psalmen voor elektronisch orgel en kerkorgelInhoud:Psalm 26-50..
€ 8,95
Psalmenpalet - Gerben Mourik
Mourik, GerbenPsalmenpalet van Gerben Mourik Inhoud: Nocturne Psalm 4 : 4 (nieuwe berijming)Duo Psalm 6Trio Psa..
€ 15,95
Psalmen 026-050 - Gerrit Jan van de Werfhorst
Werfhorst, Gerrit Jan van dePsalmen 26-50 van Gerrit Jan van de WerfhorstInhoud:Psalmen 26-50 ..
€ 16,95
150 psalmen deel 3 - Nico de Mes
Mes, Nico de150 psalmen deel 3 van Nico de MesInhoud:Psalmen 31-45 ..
€ 14,45
Contrapuntische Psalmkoralen 03 - Wim van der Steen
Steen, Wim van derContrapuntische Psalmkoralen 03 van Wim van der SteenInhoud:Psalmen 31 t/m 45..
€ 11,95
18 Psalmbewerkingen 5 - Leen Schippers
Schippers, Leen18 Psalmbewerkingen 5 van Leen SchippersInhoud:1. Psalm 472. Psalm 1303. Psalm 654. Psalm 995. Psalm..
€ 20,99
Psalm 31-40 - Jan Slagt
Slagt, JanPsalm 31-40 van Jan SlagtEenvoudige voorspelen, zettingen en bewerkingen van de 150 Psalmen voor org..
€ 21,99
Psalmbewerkingen voor orgel 4 - Margaretha Christina de Jong
Jong, Margaretha Christina dePsalmbewerkingen voor orgel 4 van Margaretha Christina de Jong Inhoud: Psalm 31-40Opus 94..
€ 15,00
Psalmen in voorspelen en zettingen 4 - Jan van Westenbrugge
Westenbrugge, Jan vanPsalmen in voorspelen en zettingen 4 van Jan van WestenbruggeInhoud: Psalm 29Psalm 34Psa..
€ 15,95
Psalm 35
1 [Een] [psalm] van David. Twist, HEERE! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders.
2 Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp.
3 En breng de spies voort, en sluit [den] [weg] toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil.
4 Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken.
5 Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des HEEREN drijve hen weg.
6 Hun weg zij duister en gans slibberig; en de Engel des HEEREN vervolge hen.
7 Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel.
8 De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting.
9 Zo zal mijn ziel zich verheugen in den HEERE; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil.
10 Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover.
11 Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij.
12 Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel.
13 Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem.
14 Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over [zijn] moeder treurt.
15 Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij [als] geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden [hun] [klederen], en zwegen niet stil.
16 Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.
17 HEERE! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen.
18 Zo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volks zal ik U prijzen.
19 Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijanden zijn; [noch] wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten.
20 Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land.
21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien!
22 HEERE! Gij hebt het gezien, zwijg niet; HEERE! wees niet verre van mij.
23 Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak.
24 Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden.
25 Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!
26 Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken.
27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot den vrede Zijns knechts!
28 Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, [en] Uw lof den gansen dag.
Psalm 35
Vers 1
Twist met mijn twisters, Hemelheer;
Ga mijn bestrijd'ren toch te keer;
Wil spies, rondas en schild gebruiken,
Om hun gevreesd geweld te fnuiken;
Belet hun d' optocht, treed vooruit;
Zo worden z' in hun loop gestuit.
Vertroost mijn ziel in haar geween,
En zeg haar "'k Ben uw heil alleen".
Vers 2
Beschaam z' in hunnen trotsen waan,
Die mij zo wreed naar't leven staan;
Zo worden z' achterwaarts gedreven,
En rood van schaamte; doe hen beven,
Die kwaad verzinnen tegen mij;
Dat al hun list verijdeld zij;
Verstrooi hen, als de wind het kaf;
Gods engel drijv' hen van mij af.
Vers 3
Doe hen altoos onzeker gaan,
In duisternis, op gladde paân;
En, daar Gij zijt op hen verbolgen,
Moet, HEER, Uw engel hen vervolgen.
Zij hebben, in hun listigheid,
Een kuil, een net, voor mij bereid;
En, schoon ik nimmer hun misdeed,
Steeds lagen voor mijn ziel gesmeed.
Vers 4
Mijn vijand word', eer hij 't verwacht,
Door ramp op ramp te niet gebracht;
Hij moog', in eigen net gevangen,
Het loon van zijn bedrijf erlangen;
Zo vall' hij in den kuil, weleer
Voor mij geschikt, verslagen neer;
Dan zal mijn ziel, verheugd in God,
Steeds juichen in haar heilrijk lot.
Vers 5
Mijn beend'ren spreken tot Uw eer:
"Wie, wie is U gelijk, o HEER?"
U, Die van d' overmacht der sterken
De zwakken redt door wond're werken;
Die, voor der roov'ren woed' en zwaard,
't Nooddruftig volk getrouw bewaart?
Gij weet, hoe vals men mij belaagt,
En onverdiend ter vierschaar daagt.
Vers 6
Mijn vijand, dorstig naar mijn bloed,
Vergeldt mij wreev'lig kwaad voor goed.
Maar ik, hem ziend' in krankheid zuchten,
Nam deel in al zijn ongenuchten.
Ik vastte, met een zak omgord;
'k Had mijn gebeden uitgestort;
Ik ging in't zwart, met rouwmisbaar,
alsof 't mijn vriend, mijn broeder waar'.
Vers 7
'k Had om mijn haters 't kleed gescheurd,
Als een, die om zijn moeder treurt;
Maar als ik moest met rampen strijden,
Verheugden zij zich in mijn lijden.
Zij kwamen schielijk op mij af,
Eer iets mij zulks te kennen gaf.
Elk spotte met mijn zielsverdriet;
Hun valse tong bedwong zich niet.
Vers 8
Bij dart'le brassers aan den dis,
Wien 't huich'lend spotten eigen is,
Wier lastertaal mij snood onteerde,
Was vreugd om 't onheil, dat mij deerde.
Hoe lang zult Gij zulks zien, o God?
Vergun mijn ziel een beter lot;
Verlos haar, door Uw sterke hand,
Uit dezer leeuwen klauw en tand.
Vers 9
Ik zal, in tegenwoordigheid
Van 't grote volk, Uw Majesteit
d' Erkent'nis van mijn hart bewijzen;
'k Zal U voor aller ogen prijzen.
Dat zij dan, die mij zonder reên
Vervolgen, om mijn tegenheên
Niet juichen, noch in hunnen waan,
Op mij hun schimpend' ogen slaan.
Vers 10
Zij spreken nooit van vrede, neen;
Maar zij bedenken listigheên,
Ten val van hen, die, stil van zinnen,
Den vrede, 't dienstbaarst pand, beminnen.
Zij bassen m' aan met open mond;
Hun schimptaal, die mijn ziel doorwondt,
Bespot mijn leed; zij zijn verheugd
Op 't zien van al mijn ongeneugt'.
Vers 11
O HEER, Gij ziet het; zwijg niet stil;
Uw recht beslisse mijn geschil;
Ontwaak, treed toe tot mijn bescherming;
Mijn God, betoon mij Uw ontferming;
Doe mij, o hoogste Majesteit,
Eens recht naar Uw gerechtigheid;
En laat die wreden, dag aan dag,
Niet juichen om mijn droef geklag.
Vers 12
Laat hen niet zeggen in het hart:
"Geluk, mijn ziel, hij is benard!"
Men hore nimmer uit hun monden:
"Wij hebben hem in 't eind verslonden!"
Wil hen veeleer met schand' belaân,
Om al den smaad, mij aangedaan;
Opdat mijn trotse weêrpartij,
Zich niet verheffe tegen mij.
Vers 13
Laat vromen, juichend t' allen tijd',
Om mijn gerechtigheid verblijd,
Dien lust, dien ijver nooit bedwingen;
Maar zeggen, onder 't vrolijk zingen:
"Verheerlijkt zij de hoogste God;
Hij schenkt Zijn knecht een vreedzaam lot!"
Dan meldt mijn tong, met diep ontzag,
Uw recht, Uw lof den gansen dag.
Psalm 35
Vers 1
Twist, Heer, met mijn twisters vol pracht,
Mijn bestrijders bestrijd met kracht,
Grijp den schild en wapen in handen,
Maak U op tot mijnen bijstande.
Trek dat zwaard uit, voor mij nu ga,
Hinder z' en hen toch wedersta;
Spreek tot mijne ziel: Ik ben 't alleen,
Die U bewaar, en anders geen.
Vers 2
Dat ze schaamrood zijn en verbaasd,
Verslagen en vol schanden haast,
Zij die altijd staan naar mijn leven,
En mij benauwen daar beneven.
Dat zij worden gelijk dat zand,
Dat de wind snel drijft over 't land;
Gods Engel moet ze jagen al,
En haastiglijk brengen ten val.
Vers 3
Haar weg zij glad in 't aardse dal;
Door wegen duister ende smal
Moet ze Gods Engel steeds najagen
En zonder ophouden zeer plagen.
Omdat z' hebben mij zeer gekweld
En heimelijk netten gesteld;
Ja zonder oorzaak toegeleid,
Om mij te doden met wreedheid.
Vers 4
Onverziens zij de mense kwaad
Overvallen met schand' en smaad;
Zijn voeten in 't strik moeten hangen,
Daarmeed' hij mij meende te vangen.
Doe hem toch in den kuil vergaan,
Dien hij mij te graven vangt aan;
Dan werd mijn ziel in God verblijd,
Die ze bewaard heeft t' allen tijd.
Vers 5
Dan zullen mijn benen vrolijk
Zeggen: Heer! wie is U gelijk?
Die den zwakken (zo elk kan merken)
Bevrijdt van dat geweld der sterken.
D' ellendigen Gij ook bewaart.
Dat hen de boze niet bezwaart.
Vals' getuigen zeggen mij aan,
Dat ik nooit en hebbe begaan.
Vers 6
Voor goed hebben zij kwaad gedaan
En naar mijn leven gestaan;
Maar zij met kruis zijnde geslagen,
Ik heb met vasten leed gedragen;
Voor hen heb ik uit 's harten grond,
U Heer', gebeden t' elken stond;
Voor hen Heer, zorgt al mijn gemoed,
Als voor een vriend en broeder goed.
Vers 7
Ik was bedroefd ende versaagd,
Als die over zijn moeder klaagt;
Maar als zij hoorden van mijn lijden,
Zij loechen te zaam met verblijden.
De ergste mensen die ik weet,
Zijn mij tegen met listen wreed;
Zonder schuld ben ik, Heer, veracht,
Voor hen allen dag ende nacht.
Vers 8
De spotters en vleiers meteen
Bijten t' zaam haar tanden gemeen,
Met de brassers, op mij verbolgen,
Die gaarn' de goede taaf'len volgen.
Maak U op, Heer, niet langer wacht,
Verlos mijn ziel, heb op mij acht;
Mijn ziel uit den angst trek toch snel,
Bevrijd die voor de leeuwen fel.
Vers 9
Dan zal U danken mijn hart rein,
In 't midden Uwes volks gemein;
Bij Uw volk zal ik U, Heer, prijzen
En U altijd ere bewijzen.
Geef hun geen oorzaak, Uwen knecht
Te bespotten; want met onrecht
Haten ze mij; en vol van nijd
Wenken zij mij uit smaad en spijt.
Vers 10
Zij spreken noch denken gans niet
Dan op twist, schaad' ende verdriet,
En hoe zij mij die niet ben twistig,
Zullen kunnen bedriegen listig.
Mij te spotten tot dezer stond,
Doen zij t' zaam open haren mond;
Met lachen roepen zij mij naar,
Ha, ha! ziet den schalk, hij is daar.
Vers 11
Heer! Gij, Die dezer doen wel ziet,
Laat toch dit zo voorbij gaan niet;
Wil U van mij niet verre maken,
Maar om te richten mijne zaken,
Maak U op, Heer, met grote macht;
Mij recht te doen zijt toch bedacht;
Opdat nimmermeer verblijd zijn
Over mij de vijanden mijn.
Vers 12
Opdat ze niet zeggen met vreugd:
Welaan, zijt goedsmoeds en verheugd,
Hij is vergaan! want zij mij smaden
En verblijden in mijne schaden.
Laat ze wezen vol van oneer,
Die in mijn kruis verblijden zeer;
Laat ze met schanden zijn bekleed,
Die hen tegen mij stellen wreed.
Vers 13
Maar laat hen eerlijk zijn verblijd,
Die mij goed wensen t' allen tijd;
Dat ze met vreugd prijzen en zingen
Uwe macht, en den lof voortbringen
Van U Heer, Die Uwen knecht doet
In vrede leven met voorspoed.
Zo zal mijn tong Uw goedigheid
Altijd zingen in eeuwigheid.