PSALM 59
Psalm 59
Informatie en bladmuziek over Psalm 59
Psalmen 3 - Chris Haalboom
Haalboom, Chr.Psalmen 3 van Chris Haalboom25 Psalmen voor elektronisch orgel en kerkorgelInhoud:Psalm 51-75..
€ 8,95
Psalmen 051-075 - Gerrit Jan van de Werfhorst
Werfhorst, Gerrit Jan van dePsalmen 51- 75 van Gerrit Jan van de WerfhorstInhoud:Psalmen 51 – 75 ..
€ 16,95
150 psalmen deel 4 - Nico de Mes
Mes, Nico de150 psalmen deel 4 van Nico de MesInhoud:Psalmen 46-60 ..
€ 14,45
Contrapuntische Psalmkoralen 04 - Wim van der Steen
Steen, Wim van derContrapuntische Psalmkoralen 04 van Wim van der SteenInhoud:Psalmen 46 t/m 60..
€ 11,95
Korte Koraalvoorspelen V - Martien van der Zwan
Zwan, Martin van derKorte Koraalvoorspelen V van Martien van der ZwanInhoud: Psalm 11, 14 (53), 18 (144), 26, 37, 50,..
€ 11,95
Psalm 51-60 - Jan Slagt
Slagt, JanPsalm 51-60 van Jan SlagtEenvoudige voorspelen, zettingen en bewerkingen van de 150 Psalmen voor org..
€ 21,99
Psalmbewerkingen voor orgel 6 - Margaretha Christina de Jong
Jong, Margaretha Christina dePsalmbewerkingen voor orgel 6 van Margaretha Christina de Jong Inhoud: Psalm 51-60Opus 96..
€ 15,00
Psalmbewerkingen voor orgel deel 12 - Peter de Wilde
Wilde, Peter dePsalmbewerkingen voor orgel deel 12 van Peter de WildeInhoud: Psalm 59:10..
€ 10,95
Psalm 59
1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Al-tascheth; toen Saul gezonden had, die [zijn] huis bewaren zouden, om hem te doden. Red mij van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan.
2 Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds.
3 Want zie, zij leggen mijner ziel lagen; sterken rotten zich tegen mij; zonder mijn overtreding, en zonder mijn zonde, o HEERE!
4 Zij lopen en bereiden zich zonder [mijn] misdaad; waak op mij tegemoet, en zie.
5 Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al deze heidenen te bezoeken; wees niemand van hen genadig, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven. Sela.
6 Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad.
7 Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?
8 Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten.
9 [Tegen] zijn sterkte zal ik [op] U wachten; want God is mijn Hoog Vertrek.
10 De God mijner goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders doen zien.
11 Dood hen niet, opdat mijn volk [het] niet vergete; doe hen omzwerven door Uw macht, en werp hen neder, o Heere, ons Schild!
12 [Om] de zonde huns monds, [om] het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, [die] zij vertellen.
13 Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God Heerser is in Jakob, [ja], tot aan de einden der aarde. Sela.
14 Laat hen dan tegen den avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan;
15 Laat hen zelfs omzwerven om spijs; en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd.
16 Maar ik zal Uw sterkte zingen, en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een Hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage, als mij bange was.
17 Van U, o mijn Sterkte! zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid.
Psalm 59
Vers 1
Red mij, o God, uit 's vijands handen;
Verlos mij van de dwingelanden.
Uw heil zij, tegen 't wreed geweld,
Mij tot een hoog vertrek gesteld.
Mijn God, 't behaag' U, mij t' ontzetten;
Daar d' overtreders van Uw wetten,
Die niet dan slinkse gangen gaan,
Bloeddorstig mij naar't leven staan.
Vers 2
Laat, HEER, Uw bijstand niet vertragen;
Zie, hoe zij mijne ziel belagen;
Zij zijn doldriftig op de been,
En rukken al hun macht bijeen;
Schoon ik geen misdaad heb bedreven,
Die stof tot wraakzucht konde geven.
Waak op, ontmoet mij, en beschouw,
Hoe 'k op Uw macht alleen vertrouw.
Vers 3
Ja, 't lust U, HEER der legerscharen,
Als Isrels God U t' openbaren;
Ontwaak, en straf dit heidendom;
Dat niemand Uwe wraak ontkom'.
Zij trekken, trots op wanbedrijven,
Waardoor zij trouw'loos 't onrecht stijven,
De stad om, aan den avondstond,
En ieder tiert, gelijk een hond.
Vers 4
De snoodste laster stroomt d' ontaarden
Ten mond' uit; ja, geslepen zwaarden
Zijn op hun lippen; ieder woord
Is schimp, vervloeking, wraak en moord.
"Wie hoort het?" vragen z' onder 't woeden.
Maar Gij, o Schutsheer aller goeden,
Zult hen belachen, en den spot
Haast drijven met al 't heidens rot.
Vers 5
Mijn vijand roem' op zijn vermogen;
Maar ik, ik sla op U mijn ogen;
Ik wacht op Uwe hulp, o HEER;
Gij zijt mijn hoog vertrek, mijn eer.
'k Zal God met goedertierenheden
Mij eerlang tegemoet zien treden,
En mij welhaast gewroken zien,
Aan hen, die listig mij bespiên.
Vers 6
Beroof hen niet terstond van't leven,
Opdat mijn volk, van angst ontheven,
Uw oordeel tevens niet vergeet'.
Uw macht, als Gij ter vierschaar treedt,
Doe elk van hen als balling zwerven,
En, 't kwaad ten spiegel, schand'lijk sterven;
Ja, werp, o God, mijn Schild, hen neer,
Als trotse schenders Uwer eer.
Vers 7
Men neem' hen, daar hun lastermonden
En valse lippen 't hart doorwonden,
Gevangen in hun hovaardij;
Vergeld hun vloek, hun razernij;
De leugens, die zij snood verdichten;
't Betaamt U, hen gestreng te richten.
Verteer z' in grimmigheid; Uw kracht
Verteer', verdelg' dat snood geslacht.
Vers 8
Laat hen eerlang bij d' uitkomst weten,
Dat God als Heerser is gezeten,
In Jacobs erf, dáár 't kwade weert,
Ja, tot aan 's aardrijks eind regeert.
Laat, als het licht begint te dalen,
Hen wederkeren, zoeken, dwalen,
Vol ongeduld, van pad tot pad,
Als honden tierend om de stad.
Vers 9
Laat hen, o God, om spijs verlegen,
Omzwerven, en op nare wegen
Vernachten in de duisternis,
Schoon geen van hen verzadigd is.
Maar ik zal U mijn sterkte noemen,
Uw goedheid 's morgens vrolijk roemen,
En zingen, met een dankb'ren geest:
"Gij zijt mijn hoog vertrek geweest."
Vers 10
Ik zal, omdat G' in bange dagen
Mijn toevlucht waart, van U gewagen;
Van U, mijn sterkte, zij mijn zang
En snarenspel, mijn leven lang.
Ik heb in nood, aan God verbonden,
In Hem mijn hoog vertrek gevonden;
In God, wiens goedertierenheid
Zich over mij heeft uitgebreid.
Psalm 59
Vers 1
O Heer, ik ben van mijn vijanden
Omringd, verlos mij uit haar handen;
Van de bozen wil mij ontslaan,
Die uit haat naar mijn leven staan.
Van den boosdader wil mij vrijden,
Die niet dan kwaad zoekt t' alle tijden;
Van de bloedige handen fel
Dezes bloedhonds verlos mij snel.
Vers 2
Want ziet, zij loeren naar mijn leven,
In een verbond zij hen begeven;
Al de sterksten vangen zulks aan,
Daar ik hen niet hebbe misdaan.
Daartoe is 't dat zij hen nu stellen,
Opdat zij mij t' onrechte kwellen;
Dies waak op, Heer, en daarin ziet,
Voorkom mij toch in dit verdriet.
Vers 3
Ja Gij, o Heere der heirkrachten,
Die Israëls God zijt vol machten,
Waak op, zie toch wat nu zeer koen
Alle volken en heid'nen doen.
Bewijs toch, Heer, die geen genade,
Die uit moedwille doen dat kwade;
's Nachts zijn ze hier en daar bijeen,
En huilen als honden onreen.
Vers 4
Omher gaan zij t' zaam met kwaadspreken;
Haar woorden als zwaarden scherp steken;
Zij zeggen onder hen mitsdien:
Wie zal ons horen ofte zien?
Maar Gij zult haar roemen, o Heere,
Nochtans eenmaal bespotten zere;
De hoogmoedigen zult Gij daar
Belachen, Heer, in 't openbaar.
Vers 5
Zonder U is, Heer, haar macht gene,
Daarom begeef ik mij allene
Tot U Heer, Die mijn toevlucht zijt
En mijn bewaring t' allen tijd.
God, Wiens goedheid ik heb gesmaket,
Voorkomt mijn ongeluk en maket,
Dat ik nog mijnen lust zien zal
Aan mijn vijanden overal.
Vers 6
Maar laat ze niet dood zijn gesmeten,
Dat de mijnen zulks niet vergeten;
Maar verstrooi ze door Uwe kracht
Overal en maak ze veracht.
Heer, Die onze schild zijt bevonden,
Sla ze door Uw kracht gans te gronden;
Harer lippen zonden zeer groot,
Verdienen recht angst ende nood.
Vers 7
Verstrik z' in haar hoogmoedig wezen,
Haar boosheid is hoog opgerezen;
Alle haar doen is in 't gemeen
Vloeken ende liegen meteen.
Laat Uwe toorn wezen ontsteken,
Wil ze verdoen en gans verbreken;
Verderf z' in ongenade, Heer!
Ende verdelg ze langs zo meer.
Vers 8
Doe dit Heer! dat men mag bemerken,
Den God Jakobs niet om versterken.
Die eeuwig heerset met bescheed
Over 't gehele aardrijk breed.
Zij zullen 's avonds wederkeren,
Huilen en razen met oneren,
Zij zullen als honden met haast,
De straten omlopen verbaasd.
Vers 9
Daarna zal hen de honger strange,
Omher der stad doen lopen bange;
Zij zullen moeten slapen gaan,
Zijnde met honger scherp bevaan.
Dan zal ik zingen en verkonden
Openlijk en tot allen stonden,
Uwe kracht en goedheid zo zaan,
Als de dag klaar zal vangen aan.
Vers 10
Want Gij zijt mijn toevlucht alleine,
En in nood mijn beschutting reine;
Daarom zal ik altijd, o Heer!
Met lofzang verbreiden Uw eer.
Want God is mijn sterkheid geprezen,
Die mij in mijn ellendig wezen,
Dat mij steeds is gekomen aan,
Genadelijk heeft bijgestaan.